Wij hadden redelijk goed te eten omdat mijn vader erin slaagde voedsel te ruilen met boeren waarvoor mijn vader paardentuigen enz. repareerde. Ook konden wij eten van de gaarkeuken krijgen, die in de Irisstraat was. Op en avond kwam er bij ons een man aan de deur uit Amsterdam, die op hongertocht was geweest. Hij had niets kunnen krijgen en mijn moeder heeft hem toen alle eten, dat wij van de gaarkeuken hadden gekregen, gegeven. Ik stond erbij dat de man de hele portie - voor 2 volwassenen en 4 kinderen - binnen een paar minuten naar binnen werkte. Zoiets vergeet je nooit.
Op een goede dag had mijn vader suikerbieten weten te bemachtigen. Deze werden gekookt om er een soort pap van te maken. Het was niet te eten en de stank staat mij nog bij als de dag van gisteren.
De heer van den Ing, een vriend van mijn vader, werkte bij Hellema papierfabriek. Daar lag een grote hoeveelheid stearine. Wij kregen ook een portie waar we kaarsen van maakten. Een pan op een vuurtje om de stearine in te verwarmen en daarna een touwtje erin laten zakken, ophalen, afkoelen en daarna er weer in totdat een kaars was gevormd. Kaarsen waren niet te krijgen omdat er geen electriciteit meer was. Wij hebben nog een paar maanden een gaslamp in de woonkamer gehad maar gas werd ook nog maar mondjesmaat geleverd.
Mijn vader zag in de eerste jaren kans een Ausweis te krijgen van vrienden die nog bij de AI werkten, zodat hij was vrijgesteld van werken in Duitsland. De laatste jaren van de oorlog ging dat echter niet meer. Regelmatig kwam het dan voor dat mijn vader bericht kreeg dat er een razzia op komst was. Eerst maakte hij een schuilplaats tussen het plafond van de woonkamer en de vloer van een slaapkamer.
Dat was echter riskant omdat de hele buurt dat deed en vanaf dat moment ging mijn vader samen met een paar buurmannen (Van den Ing, Schuiling en Brussel) op de fiets naar Fort Spijkerboor. Daar waren geen Duitsers en konden deze mannen onderduiken omdat mijn vader - via de AI - de beheerder kende. Hij bleef dan een paar dagen weg en kwam weer terug als alles veilig was. Ik herinner mij dat hij vertelde een keer op weg naar Spijkerboor op de dijk van het Noordhollandskanaal ‘s-nachts door een sterk licht te zijn beschenen. Dit licht bleek vanaf een Duits marineschip, dat in het kanaal gemeerd lag, te komen. Op de vraag van de wacht bij het schip wat ze daar midden in de nacht moesten antwoordde mijn vader dat het schip op hun visplek lag waar ze altijd visten om aan eten te komen. De fietsen van de mannen hadden grote fietstassen en ze konden de visspullen laten zien. Brussel had ook deze tassen maar daarin zaten ondergrondse kranten. De wacht was niet op de hoogte van de razzia in de Zaanstreek. Een verder onderzoek bleef uit en ze konden doorrijden. “Und nicht wiedersehen”.
Terug naar START of naar volgende pagina