s-Avonds at ik bij de Amerikanen in de OO cantine. De eerste keer dat ik daar binnen kwam werd de hele zaal stil. Ik had mijn mooie groene legeruniform aan en de messtins in de hand. Er ging een gelach op want die Amerikanen dachten dat ik uit de Amerikaanse burgeroorlog kwam en een kunstje ging doen. Het was ook geen gezicht in vergelijking met hun mooie licht kaki uniformen. Verschillende dachten ook nog dat ik muzikant was vanwege het Limburgse Jagers embleem op mijn baret.
Het benzine tanken bij de Amerikanen leidde ook tot veel plezier – van hun kant dan. Ik had n.l. formulieren bij me met – werkelijk waar – de handtekening van de Minister van Oorlog erop. Ik moest zeggen dat ze na een tankbeurt het formulier konden opsturen naar Den Haag waarna de kosten zouden worden vergoed. Niemand wilde het formulier aannemen maar benzine kreeg ik wel.
Op een goede dag wilde de majoor gaan zeilen op de Möhnesee. Hij huurde een zeilbootje. Inmiddels ging ik een kop koffie drinken en nog wat anders in het restaurantje. Na een paar uur kwam de majoor als een verzopen kat bij mij terug. Hij was omgeslagen midden op het meer en kwam zwemmend met de zeilboot achter zich aan getrokken naar de kant terug.
Met een aantal maten ben ik een paar weken later naar dezelfde plek gegaan omdat het er toch wel aangenaam was.
Omdat ik in Duitsland met de jeep vrij kon gaan waar ik maar wilde reed ik vaak tot de Nederlandse grens bij Glanerbrug waar ik dan de jeep bij de Marechaussee stalde. Het plastic “secret” kaartje deed daarbij weer goed werk. Van daar had ik dan een kaartje vrij reizen tot waar ik woonde.