Op een dag zei de majoor dat ik wel naar Goch mocht met een paar maten omdat daar een voetbalwedstrijd werd gehouden tussen een Engels en een Nederlands militair team.

Het was een fijne dag. s-Avonds laat in het stikdonker reden wij in mijn kwetsbaar jeepie op de weg terug via de autobahn, toen een dikke Mercedes ons inhaalde. Hij was ons net voorbij toen hij verdween in een zee van vuur en vonken. Wij konden nog net remmen. Het bleek dat een vrachtauto voor de Mercedes een wielstel was verloren waar de auto opgereden was. De auto was dubbelgeklapt en de bestuurder zat tussen dak en stuur geklemd. Hij was al overleden. Wij hebben geruime tijd het verkeer geregeld tot de politie kwam. Ik had de jeep omgedraaid en scheen met vol licht naar het tegemoet komend verkeer. De politie plaatste later grote potten met bengaalsvuur om de ravage te verlichten. Ik had wel de schrik van mijn leven.

Omdat mijn basis in Apeldoorn was, moest ik daar af en toe naar toe. Vaak zocht ik een aanleiding om op deze manier goedkoop naar huis te kunnen. Zo moest ik volgens de voorschriften de jeep regelmatig doorsmeren. Hoewel er wel een smeerbrug was, moest ik zelf voor materiaal zorgen. Dat haalde ik dan maar uit Apeldoorn.

De dienst hield geen exercitie in, geen reveille en geen wachtlopen. Een wapen had ik niet. Als ik maar zorgde om half 9 op het kantoor te zijn was het in orde. Soms moest ik de majoor van zijn huis ophalen, dus dan stond ik wat eerder op. Een keer, het had zwaar gesneeuwd, was ik met de jeep in de wijk waar de majoor woonde. Op een straathoek kwam in z’n kever de squadronleider kapitein de Waard van Gulik de hoek om van links. Hij verloor de macht over zijn stuur en glijdend verdween de helft van z’n auto onder mijn jeep. Ik had niks, zijn auto had een nieuwe vorm gekregen. Hij wilde mij de schuld geven, ja kom nou!

Ondanks de vrij ontspannen atmosfeer slaagde ik er toch in een paar maal op rapport te moeten komen bij de squadroncommandant. Zo kreeg ik, omdat we werkelijk veel te laat na middernacht het kazerneterrein op liepen, een paar dagen licht arrest. Dit betekende dat ik mij na diensttijd tot 11 uur s-avonds elk uur moest melden bij de wachtcommandant. Omdat het wachthok bij de poort zich ver bevond van de bioscoopzaal op het kazerneterrein (waar een goede film speelde) reed ik twee keer heen en weer met de jeep. Daarna zei de wachtcommandant, dat het zo wel genoeg was.

Bij het begin van de bioscoopvoorstelling werd altijd eerst het Engelse volkslied “God save the queen” gespeeld, waarbij iedereen moest gaan staan. Je raakte er wel aan gewend, het werd een soort van routine.

Door naar volgend blad of naar beginscherm  of naar Overzicht