Verder kregen we af en toe een instructiefilm. Ik herinner mij nog “De ondergang van de B compagnie”. Door allerlei foutjes werd de hele compagnie door de Jappen uitgemoord. De kok had een glimmend kaal hoofd, weigerde een helm op te zetten en werd door de spiegeling van dat hoofd door de vijand opgemerkt. Een andere soldaat had aan zijn Garand geknoeid waardoor het een automatisch geweer werd. Het ging op het verkeerde moment af en alarmeerde de vijand met alle nare gevolgen. Je kreeg ook SEVO (seksuele voorlichting) voornamelijk verhalen over allerlei ziektes die je kon oplopen.
Op 30 april was het Koninginnedag. We moesten defileren op het kerkplein in Roermond voor de een of andere hoogwaardigheidsbekleder. Tegen die tijd – we waren al 3 weken in dienst - ging het exerceren ons al tamelijk goed af. Het hoogtepunt van het feest was dat we de paradepas moesten lopen. “Paradepas, arus” We waren net Duitsers! Wat niemand weet, die het zelf nooit gedaan heeft, is dat je hele hebben en houwen, dat aan je hangt in de vorm van dingen aan je koppelriem, je helm, je geweer en je rugzak (ransel), als een wilde schudt en slingert. Je bent dan net een kerstboom bij een aardbeving. Na afloop kregen wij allemaal een oranje sinaasappel; dat was smullen! Sic.
Na een paar weken opleiding kreeg je regelmatig 24 uur wacht. Er was een wachtlokaal waar je kon proberen een dutje te doen, maar elke 4 uur moest je 2 uur op wacht staan. Dat was bij de poort, wat vooral overdag nog wel wat afleiding gaf. Maar ook midden in de nacht in je eentje ver weg bij de munitiebunker. Pikdonker maar wel met geladen geweer. Kom daar nou maar eens om! Na twee uur werd je dan weer model afgelost door de wachtcommandant (een sergeant) en een paar andere rekruten.
Regelmatig gingen we oefenen op de heide bij Haelen. Altijd lopend er naar toe, met volle bepakking en geweer. En zingen onderweg; allerlei soldatenliederen :”Als er geen bier meer is dan drinken we paardenblommetjes, omdat dat zo lekker is, Oranjeboom bier, Oranjeboom bier, leve de ZHB” en “Er is er maar één die ons redden kan, en dat is groot majoor Koerselman”.
Bij zo’n oefening herinner ik mij nog dat we de opdracht kregen om een wachtpost te overvallen. We overlegden met elkaar hoe het te doen. Ik zeg laten we net doen of we ons overgeven. Ik bond een lange witte onderbroek aan mijn geweer en daarmee zwaaiend gingen we richting wachtpost. De jongens daar wisten niet wat hen overkwam en gingen staan. Toen we dichtbij waren lieten we ons vallen en begonnen te schieten –het waren z.g. losse flodders dus het kon geen kwaad. Maar toch bleek later dat ik dwars door de gulp van de onderbroek had geschoten waardoor er twee grote gaten in zaten. Deze was n.l. toen ik mij liet vallen over de loop van het geweer gevallen. Ik heb de broek jarenlang als relikwie bewaard.
Op een dag kregen we een z.g. speedmars, ook weer met volle bepakking. 20 KM hardlopen naar de schietbaan en direct daarna schieten. Iedereen lag bij aankomst voor Pampus. Voor mijn schieten zou ik –als die had bestaan- de prijs voor de grootste NTB hebben gekregen.
Ook kregen we een paar keer gedurende de opleiding een nachtoefening. We werden dan met veel kabaal uit de bedden gehaald en moesten slaperig en wel binnen 10 minuten gekleed en met volle bepakking buiten in gelid staan. Meestal volgde dan een mars van een paar uur waarna we weer naar bed mochten; tot 7 uur.
Door naar volgend blad of naar beginscherm of naar Overzicht